Verzet tegen renovatie: tot hoever reikt het recht van de oorspronkelijke architect?
Bij veel renovatieprojecten komt de vraag aan de orde of de (oorspronkelijke) architect zich tegen voorgenomen bouwplannen kan verzetten. De wetgeving is daar niet geheel duidelijk over. Artikel 25 Auteurswet (Aw) biedt bescherming tegen wijzigingen en aantastingen van een ontwerp. Maar tot hoever reikt het (persoonlijkheids)recht van een architect eigenlijk?
Deze vraagt ligt momenteel voor bij de Hoge Raad naar aanleiding van een procedure over de plannen van projectontwikkelaar ‘De 4 Jaargetijden’ voor de transformatie van een kantoorgebouw te Edam tot 8 starterswoningen. De oorspronkelijke architect verzet zich tegen deze plannen. De voorzieningenrechter en het gerechtshof stelden hem in het ongelijk. In zijn conclusie van 12 februari jl. (ECLI:NL:PHR:2019:122) adviseert A-G van Peursem de Hoge Raad hierover.
De Nederlandse wetgever maakt in art. 25 lid 1 Aw onderscheid tussen ‘wijzigingen in een werk’ (sub c) en ‘misvorming, verminking of andere aantasting van een werk’ (sub d). Hoewel de scheidslijn niet geheel duidelijk is, is het onderscheid van belang omdat de toetsingsmaatstaf verschillend is; bij wijzigingen geldt een redelijkheidstoets en bij aantastingen een reputatieschadetoets. De A-G legt helder uit dat de architect zich op grond van artikel 25 Aw lid 1 sub c kan verzetten tegen wijzigingen in zijn ontwerp, ook als dat geen reputatieschade met zich brengt. Dat recht van verzet mag echter niet in strijd zijn met de redelijkheid. Een architect kan zich dus niet verzetten tegen elke wijziging van een bouwwerk louter op grond van bouwkundige of artistieke bezwaren. Maar alle omstandigheden van het geval, zullen worden meegewogen. Is daarentegen sprake van een aantasting van het ontwerp, dan is een redelijkheidstoets niet meer aan de orde. De rechter zal dan moeten toetsen of de architect door de aantasting reputatieschade lijdt. Wanneer echter eenmaal aantasting en reputatieschade zijn vastgesteld, dan heeft de architect in beginsel het recht zich hier tegen te verzetten (zie voor een bekend voorbeeld de zaak Naturalis, Vzgr. 25 januari 2017, ECLI:NL:RBDHA:2017:555).
De A-G benadrukt, dat als sprake is van een aantasting, reputatieschade nog geen gegeven is (zie de zaak De Bovenlanden, Hof A’dam 21 maart 2017, ECLI:NL:GHAMS:2017:927). Dit dient separaat en geobjectiveerd te worden getoetst. Niet relevant is of de architect de aantasting waardeert, maar of de aantasting van het ontwerp een nadelig effect kan hebben op de publieke perceptie van de architect. De rechter kan dus ook omstandigheden meewegen die buiten het domein van de architect liggen, zolang die van belang kunnen zijn voor de publieke perceptie. Als aanpassingen aan een gebouw worden uitgevoerd vanwege (ten opzichte van het moment van creatie veranderde) maatschappelijke of technologische ontwikkelingen, dan is denkbaar dat het publiek dat ook inziet en om die reden de veranderingen geen nadelig effect hebben op de publieke perceptie van de architect, aldus de A-G. De omstandigheid dat ‘een eiser openstaat voor overleg’ of ‘bouwalternatieven aandraagt’ hebben geen belang bij de beoordeling of reputatieschade kan optreden.
Hoe pakte dit uit in de onderhavige casus? Bij de voorzieningenrechter en het hof stuitte het verzet van de architect tegen wijziging van de noordvleugel van het gebouw af op het oordeel dat de (beperkte) wijzigingen waren ingegeven door de functiewijziging van het gebouw en daarmee niet onredelijk waren (redelijkheidstoets). De aanpassingen aan de zuidgevel werden daarentegen niet slechts als wijziging maar als aantasting aangemerkt, omdat deze in vergaande mate afbreuk zouden doen aan het eigen, persoonlijk karakter van die gevel. De voorzieningenrechter en het hof oordeelden vervolgens echter dat de reputatie van de architect hierdoor niet zou worden aangetast (reputatieschadetoets), omdat het publiek zal begrijpen dat de aanpassingen functioneel van aard zijn en dat die aanpassingen, gelet ook op de goede documentatie van het werk van de architect, geen negatieve weerslag op zijn eer of naam zullen hebben. De A-G concludeert tot verwerping van het cassatieverzoek van de architect. Het is nu wachten op de Hoge Raad.
Ook voor de aanbestedingspraktijk is de uitspraak relevant. Bij de aanbesteding van renovatieprojecten moet met de positie van de (voormalige) architect immers rekening worden gehouden. Moet de (voormalige) architect bij de planvorming van de renovatie moet worden betrokken vanwege zijn persoonlijkheidsrecht en moet hij daar invloed op kunnen uitoefenen? Is zijn positie exclusief en hoe verhoudt zich die tot andere potentieel geïnteresseerde architecten? Mag de oorspronkelijke architect meedingen naar de opdracht en hoe creëer je dan een level playing field? Zie daarover bijvoorbeeld de verkenning van de TU Delft uit 2014.
De conclusie van de A-G geeft meer inzicht in het afwegingskader of de architect een verzetsrecht toekomt. Overheidsopdrachtgevers kunnen daarmee bij de inrichting van hun aanbesteding rekening houden. Indien de A-G door de Hoge Raad wordt gevolgd, biedt dat overheidsopdrachtgevers iets meer ruimte om zonder betrokkenheid van de oorspronkelijke architect ontwerpopdrachten aan te besteden. Zeker voor renovatieprojecten waarbij gebouwen worden aangepast aan maatschappelijke en technische ontwikkelingen of een andere functie krijgen, ligt reputatieschade niet zonder meer voor de hand. Maar het blijft zaak een zorgvuldige afweging te maken, want het aanbestedingsrecht schuift het verzetsrecht van de architect niet aan de kant!
